Clerinx-orgel 1849

HISTORIE
CLERINX-ORGEL ST. LAMBERTUSKERK NEDERWEERT

Clerinx-orgel te Nederweert:
 Jan Arnold Clerinx

De familie Clerinx was oorspronkelijk in Halmaal gevestigd. In 1737 vestigde Pieter Clerinx zich als jeneverstoker in Sint-Truiden. Zijn zoon Pieter Jan trouwde in 1812 met Barbara Beyns, telg uit een tingietersfamilie. Pieter Jan zette de traditie van zijn schoonfamilie voort en in dit ‘milieu’ kwam op 3 augustus 1816 Jan Arnold Clerinx ter wereld. Over zijn jeugd is niet veel bekend, maar het is niet onmogelijk dat hij via het vak van zijn vader met de orgelbouw in aanraking is gekomen. Volgens de 19de-eeuwse organoloog Edouard Grégoir leerde de jonge Clerinx het orgelmakersvak bij Petrus Franciscus van Dinter (1785-1853) in Tegelen. In 1838 vestigde hij zich als zelfstandig orgelmaker in Sint-Truiden. Mogelijk maakte hij in eerste instantie nog gebruik van de werkplaats van zijn vader, maar in 1842 verwierf hij de voormalige Gasthuiskapel aan de Tiensestraat. De jonge orgelmakerij groeide gestaag en kreeg snel bekendheid. Het feit dat Clerinx al in 1841, 25 jaar oud, een monumentaal drieklaviers orgel leverde aan de Basiliek Saint Martin in Luik heeft daar zeker aan bijgedragen. Omstreeks het midden van de jaren ’40 werkte Clerinx met twee medewerkers. Mogelijk betrof dit Pieter Adam van Dinter (1808-1887), de zoon van zijn leermeester, en Jean Leijser (1821-1903) die later bekend zou worden als firmant van de firma Pereboom & Leijser te Maastricht.

In de daaropvolgende jaren groeide de orgelmakerij gestaag. In 1861 telde het bedrijf 15 werknemers; 6 jaar later 20. Zijn totale oeuvre omvatte uiteindelijk 109 instrumenten waarvan een groot aantal bewaard is gebleven.
Daardoor heeft Clerinx een belangrijke stempel gedrukt op het orgellandschap van de provincies Limburg en Luik. In 1847 verwierf Clerinx patent op een door hem  uitgevonden windladesysteem dat vooral in kleinere instrumenten werd toegepast. Ook van deze instrumenten, voorzien van ‘economieladen’ is een respectabel aantal bewaard gebleven, onder andere in Nijmegen (Stevenskerk). In 1880 staakte Clerinx officieel zijn orgelmakerij. Toch zijn ook daarna nog enkele orgels gebouwd; het laatste was dat van Opheers (1888). Jan Arnold Clerinx overleed op 15 november 1898.

Gedurende de 50 jaar dat Clerinx als zelfstandig orgelmaker werkzaam was paste hij zijn bouwstijl aan de veranderende muzikale opvattingen aan. De vroegste twee manuaals instrumenten van Clerinx bestaan uit een Hoofdwerk en een Rugpositief. Belangrijke orgels die tot deze groep behoren zijn Lommel (1843/44), Rekem (1844) en Peer (1845/46). Ook het orgel van Nederweert kan, gezien de oorspronkelijke aanleg van het instrument, nog tot deze vroege periode worden gerekend. Over het algemeen zijn deze instrumenten nog tamelijk klassiek van inslag, compleet met Fourniture, Cornet en (gedeelde) Sexuialtera.  Helaas is de oorspronkelijke dispositie van het Nederweertse instrument vooralsnog niet bekend, maar uit latere gegevens kan worden afgeleid dat deze goeddeels in het stramien van deze oudere instrumenten paste.

Het orgel van Nederweert is het grootste Clerinx-orgel in Nederland en bovendien het enige dat in Nederland op zijn oorspronkelijke standplaats bewaard bleef. De andere ‘Nederlandse’ Clerinx-orgels zijn te vinden in Nijmegen (Stevenskerk, 1848) en Nieuw Helvoet (Hervormde Kerk, ca 1850).  Beide instrumenten zijn echter veel kleiner van omvang.
De informatie over Jan Arnold Clerinx is grotendeels gebaseerd op: Michel Lemmens, ‘Arnold Clerinx (1816-1898) een ambachtelijk orgelmaker met een grote persoonlijkheid’. In: Het Orgel, 94/6 (1998), 14-20.

Geschiedenis

De geschiedenis van de huidige St.-Lambertuskerk van Nederweert gaat terug tot in de 15de eeuw. Blijkens een gedenksteen in de toren werd de eerste steen hiervan gelegd op 20 juli 1467. In tegenstelling tot veel andere kerken ging de parochiekerk van Nederweert in 1566 niet over in protestantse handen maar bleef zij katholiek. In 1592 brandde het kerkgebouw als gevolg van een blikseminslag geheel uit. Vanwege de moeilijke sociale en economische omstandigheden kon pas in 1607 met herstel van de schade worden begonnen; de inwijding van het kerkgebouw vond plaats in 1608.
In 1659 werd de kerk andermaal door blikseminslag getroffen en de daaropvolgende brand legde nagenoeg het gehele interieur in de as.
Gedurende de daaropvolgende jaren werd de kerk wederom hersteld. Maar of er bij die gelegenheid ook een orgel werd geplaatst is door het ontbreken van archiefgegevens vooralsnog niet bekend.

Bijna een eeuw later was de kerk aan restauratie toe. Deze werd gestart nadat de bisschop van Roermond daarvoor in december 1740 daarvoor toestemming had gegeven. Voor zover bekend kreeg de kerk aan het einde van de 18de eeuw een nieuw orgel, maar concrete gegevens daarover zijn niet voorhanden. Uit een aantekening in het archief kan slechts worden afgeleid dat in 1788 voor het eerst een orgel wordt vermeld. Van 1797 tot 1802 was het kerkgebouw op last van de Franse autoriteiten aan de eredienst onttrokken. In de daaropvolgende jaren zal het gebouw weer geschikt zijn gemaakt voor de katholieke eredienst.

Vanaf het midden van de jaren dertig van de 19de eeuw maakte men plannen voor een ingrijpende vernieuwing van het kerkgebouw. Op 5 mei 1837 besloot ook de gemeenteraad van Nederweert hieraan medewerking te verlenen. De daaropvolgende herbouw en herinrichting van de kerk begonnen in 1841 en namen in totaal bijna 10 jaar in beslag. Allereerst werd het oude middenschip verlengd en van een nieuw priesterkoor en nieuwe zijbeuken voorzien. De vrijwel herbouwde kerk kon weliswaar al in 1842 worden ingewijd, maar ook in de daaropvolgende jaren werd nog druk aan de verfraaiing van het interieur gewerkt. Zo kwam er onder andere een monumentaal hoogaltaar in barokstijl, vervaardigd door de Antwerpse beeldhouwer J.J. Peeters (1804 -1885). Een gulle gift maakte ook de bouw van een nieuw orgel mogelijk. Het oude instrument werd verkocht en kreeg een nieuwe bestemming in de St.-Nicolaas-kerk van Broekhuizen, waar het tot 1934 aanwezig was. Aan het begin van de 20ste eeuw werd dit oude instrument als volgt omschreven:
Zeer veranderd klein orgelfront, waarvan de gebeeldhouwde omvattingen der drie pijpenbundels en van de twee vlakke pijpenvelden, alsmede de vleugelstukken grootendeels oud zijn (XVIII A). Het orgel werd in 1852 overgebracht van de kerk te Nederweert; in 1862 werd het door brand beschadigd.

Het nieuwe orgel voor de kerk van Nederweert werd gebouwd door de uit Sint-Truiden (B) afkomstige orgelmaker Jan Arnold Clerinx (1816-1898). In de archieven van de parochie is daarover nauwelijks informatie bewaard. Slechts op de inventarislijst van 1852 is de volgende omschrijving te vinden:
Een nieuw,   in 1851 gemaakt orgel met kast en oxaal.
In datzelfde jaar 1851 kon tenslotte ook een nieuwe klok worden ingewijd. Daarmee was de renovatie van kerk en interieur voltooid.

Onlangs is nog een artikel uit het katholieke dagblad “De Tijd” boven water gekomen dat toch nog iets meer informatie geeft over het orgel en oksaal in 1851.

Men schrijft ons uit Nederweert het volgende:

»De prachtige voor eenige jaren nieuw gebouwde R. K. kerk van Nederweert, in het hertogdom Limburg, is door de ijverige bijdragen der geloovigen thans wederom verrijkt geworden met een nieuw orgel, voortkomende uit de werkplaats van den heer Clerinx , gebreveteerd orgelmaker te St. Truijen, in België. »Dit orgel bestaat uit 16 voets werk, heeft twee klavieren en een vrij pedaal ; door de deugdelijkheid van het materieel aan hetzelve gebruikt, is dit instrument uitmuntend; de welluidendheid, het schoone akkoord , de hoedanigheid van klank en de kracht van dit orgel zijn door verschillende deskundigen hoog geroemd, doch voornamelijk onderzocht en gewaardeerd door twee zeer bekwame organisten, namelijk den heer Haenen , van Helmond, en den heer van Dijk , Broeder bij de Carmelieten te Boxmeer, die beiden hunne tevredenheid over hetzelve hebben te kennen gegeven. »De orgelkast en het zangkoor met beeld-en ornamentwerk voorzien, zijn vervaardigd door den heer Haelf, beeldhouwer, welke jonge kunstenaar, na zijne studiën in België te hebben voltrokken, zich alhier gevestigd heeft. De schoone vorm , de soliditeit, alsmede de losheid van beelden en ornamenten worden door allen geprezen.” [De Tijd, 25 oktober 1851]

Verdere lotgevallen van het orgel

Zoals eerder aangegeven is er over de bouw van het orgel nagenoeg niets bekend. Ook over de verdere lotgevallen van het instrument is in het parochiearchief maar weinig informatie bewaard. In de notulen van het kerkbestuur van 1915 is te lezen dat werd besloten een nieuwe blaasbalg te laten vervaardigen en herstellingen in het orgel aan te brengen waarvoor een bedrag van 800 gulden op de begroting zou worden opgenomen.  Zeer waarschijnlijk zijn deze werkzaamheden uitgevoerd door de firma Gebr. Vermeulen (Weert). Nader onderzoek in het archief van de orgelmakers zou een en ander kunnen bevestigen.

Nadat de kerk in 1920 van elektriciteit was voorzien is op enig moment een windmotor geplaatst. Veel ingrijpender waren de plannen die tijdens de eerste jaren van de Tweede Wereldoorlog ontstonden. Het groeiend aantal koorleden leidde tot de wens meer ruimte op het oksaal te verkrijgen. In januari 1942 diende de firma Vermeulen een tweedelige offerte in. In het eerste deel van die offerte is feitelijk sprake van de bouw van een nieuw elektropneumatisch orgel met gebruikmaking van de bestaande kas en een groot deel van het pijpwerk.
Het is opvallend dat het orgel van Peer, voor zover mij thans bekend, op het Rugpositief oorspronkelijk een Cymbale had.
Zie ook: Peter van Dijk (red.), Het Historische Orgel in Nederland 1840-1849. Amsterdam, 2002, 341-342 en Het Historische Orgel in Nederland 1850-1858. Amsterdam, 2002, 60-61.

Parochiearchief Nederweert B.8.3.0. inv. nr. 13.

Als alternatief werd aangegeven dat het orgel mechanisch zou kunnen blijven, maar dat het Rugpositief zou worden verplaatst. Het front hiervan zou in de balustrade blijven staan maar het pijpwerk zou op nieuwe, pneumatisch bediende kegelladen onder in de hoofdkas worden opgesteld aan weerszijden van de klaviatuur. De kosten van deze verandering werden door Vermeulen begroot op 2050 gulden; schoonmaak en reparatie van Hoofdwerk en Pedaal zou nog eens 275 gulden kosten.  Op 25 februari 1942 werd een en ander in de vergadering van het kerkbestuur besproken. Volgens de voorzitter bleek bij nader onderzoek dat de te behalen extra ruimte zeer beperkt was.
Vanwege de hoge kosten werd besloten van aanpassing van het orgel af te zien.  Desondanks is deze offerte van belang omdat hierin de dispositie en andere bijzonderheden van het orgel op dat moment is opgenomen.

Groot Orgel  (C-g3) Rug Positief (C-g3) Pedaal (C-f)
Bourdon 16 Bourdon 8 Subbas 16
`Montré 8 Salicionaal 8 Fluit 8
Bourdon 8 Voix Celeste D 8 Violoncelle 8
Gamba 8 Prestant 4 Bombarde 16
Fluit travers D 8 Fluit 4  
`Prestant 4 Dolce 4  
Fluit 4 Doublette 2  
Quint 3 Flageolet D 1  
Doublette 2 Euphone B/D 8  
Fourniture III    
Trompet B/D 8    
Clarion B 4    

manuaalkoppel
pedaalkoppel

Het lijkt er echter wel op dat deze opgave niet geheel volledig c.q. correct is. In elk geval wordt in een offerte uit 1953 de Fourniture als IV aangeduid en wordt ook nog een Cornet D IV genoemd. Aangezien deze beide registers geheel oud zijn, zullen zij in 1942 ook aanwezig zijn geweest.

Wel zou uit deze opgave met enige voorzichtigheid kunnen worden afgeleid dat de dispositie van het Groot Orgel nog oorspronkelijk zou kunnen zijn, maar dat in elk geval die van het Rugpositief sinds de oplevering gewijzigd was. Tenminste de Voix Celeste D 8’ is in een later stadium (vermoedelijk 1915) geplaatst. Verder staat vast dat de labiale registers van het Pedaal van hout waren. Vanwege de aanduiding ‘vermolmd’ mag men er van uitgaan dat deze op dat moment nog origineel waren (in elk geval ouder dan 1915); ook de bescheiden toonomvang van het pedaal wijst in deze richting.

In 1944 raakte het orgel tengevolge van oorlogshandelingen zwaar beschadigd. Uiteindelijk is het in de jaren 1954/56 gerestaureerd door de firma Gebr. Vermeulen. In grote lijnen werden toen de volgende werkzaamheden verricht:
De kas van het Groot Orgel werd naar achteren verplaatst en mogelijk ook hoger geplaatst met behoud van het frontraam vervaardigde men een nieuwe kas voor het Rugpositief. Daarbij is gebruik gemaakt van de oude achterwand van de hoofdkas. er werd een geheel nieuwe windvoorziening aangelegd bestaande uit vier regulateurs en een nieuwe windmotor er werden nieuwe klavieren aangebracht en de toetsmechanieken werden grotendeels vervangen de omvang van het Pedaal werd uitgebreid door aan de bestaande laden een derde lade toe te voegen voor de tonen fis-f1 het pijpwerk van Rugpositief en Pedaal werd (vrijwel) geheel vervangen. Op het Hoofdwerk vernieuwde men (een deel van) de Gamba 8’ de beide tongwerken en enkele grotere pijpen in een deel van de Fluit 4’.

Parochiearchief Nederweert B.8.3.0. inv. nr. 181.
Parochiearchief Nederweert B.8.3.0. inv. nr. 13.

In technisch opzicht ontstond zodoende een gedeeltelijk nieuw instrument. Ook de klank werd voor een deel aan de toen heersende mode aangepast. Zoals Marcel Verheggen in 1996 al aangaf is deze restauratie – zeker gezien de toen gangbare praktijk – met respect voor het historische materiaal uitgevoerd. Ondanks het verlies van belangrijke onderdelen betekende deze aanpak tot op zekere hoogte de redding van het instrument. Sindsdien bleef de dispositie van het orgel ongewijzigd.
In 1985 is het Hoofdwerk door de firma Vermeulen schoongemaakt waarbij het pijpwerk werd gerepareerd en de intonatie gecorrigeerd. Zes jaar later werd het orgel toegevoegd aan de redengevende omschrijving van het kerkgebouw en in 1993 classificeerde de provincie Limburg kerk en orgel als Provinciaal monument.

In 1998 volgde een schoonmaak van Rugpositief en Pedaal waarbij tevens de regulateurs opnieuw werden beleerd en de pulpeten vernieuwd. Tevens werden de lederen banden bij de aansluitingen van de kanalen vernieuwd en de mechanieken zo goed mogelijk opnieuw afgeregeld. Deze werkzaamheden werden namens de KKOR begeleid door Marcel Verheggen. In 2005 zijn tenslotte door Flentrop Orgelbouw herstelwerkzaamheden verricht aan de laden en de houten pijpen van het Pedaal. Toen al was duidelijk dat op termijn ingrijpendere werkzaamheden noodzakelijk zouden zijn.

Beknopte beschrijving van het orgel

Het orgel staat opgesteld op een fraai oksaal aan de torenzijde van het schip. De fraaie orgelkassen en houtsnijwerk van het oksaal zijn grotendeels origineel. Hier en daar zijn beschadigingen door uitdroging zichtbaar. Dit betreft dan vooral  scheurvorming in de panelen en het loslaten van lijsten in de kappen. De hoofdkas is in 1956 vrijwel tegen de achterwand van het kerkgebouw geplaatst zodat Hoofdwerk en Pedaal sindsdien zeer moeilijk toegankelijk zijn, door een bouwkundige ingreep is dit laatste in 2014 enigszins verbeterd. Het Rugpositief bevindt zich in de balustrade. Van deze kas is alleen het frontraam origineel; de overige delen van de kas zijn in 1956 vervaardigd met gebruikmaking van delen van de oude achterwand van het Hoofdwerk.

De klaviatuur (foto rechts) dateert uit 1956 maar de registerplaatjes zijn nog
 (grotendeels) oud evenals de registerknoppen. Een aantal plaatjes
is in 1956 overgeschilderd; onderzoek van deze plaatjes kan wellicht
meer duidelijkheid over de oorspronkelijke dispositie van het orgel
verschaffen.

Hieronder links een van de oude laden van het Pedaal met pijpwerk 1955                 .
De registermechanieken zijn gedeeltelijk oud. De ronde trekstokken zijn voorzien van houten knoppen; de registerplaatjes zijn van metaal. De registers van het Hoofdwerk zijn in een horizontale rij boven de lessenaarbak geplaatst; die van Rugpositief en Pedaal zijn in verticale rijen links en rechts van de klavieren aangebracht. Aan de binnenzijde van de kas zijn aan weerszijde nog enkele dichtgezette registergaten zichtbaar.
De windvoorziening bestaat uit een viertal regulateurs en dateert eveneens uit 1956; de kanalen zijn nagenoeg geheel van hout. Wellicht dat delen hiervan nog origineel zijn.
Voor het Hoofdwerk zijn twee windladen aanwezig die ter hoogte van de voetlijst van de bovenkas geplaatst zijn. De ventielkasten van deze laden bevinden zich aan de frontzijde. Voor het Rugpositief is één lade aanwezig die in principe de indeling van het front volgt. Al deze laden zijn origineel en parallel aan het front geplaatst. Achter de hoofdkas bevinden zich de drie laden van het Pedaal; twee oude C- en Cisladen voor de tonen C-f en een chromatische aanvullingslade voor de tonen fis-f1. De beide oude laden zijn naast elkaar, haaks op het front in de nis achter het orgel geplaatst; de aanvullingslade ligt in het verlengde van de linker lade.
Voor zover thans valt na te gaan is het pijpwerk van het Hoofdwerk origineel met uitzondering van de registers Viol. di Gam. 8’, Trompette B/D 8’ en Clairon 4’ evenals een deel van de Flute 4’. Van het Rugpositief zijn alleen de frontpijpen nog oud, het overige pijpwerk van dit klavier dateert uit 1956. Ofschoon nog geen nader onderzoek heeft plaatsgevonden mag worden aangenomen dat ook het pijpwerk van het Pedaal (grotendeels) uit 1956 dateert. Dit kan in elk geval uit de archivalia worden opgemaakt. De dispositie van het orgel luidt als volgt:

Zie ook: Peter van Dijk (red.), Het Historische Orgel in Nederland 1850-1858. Amsterdam, 2002, 65-68.

Hoofdwerk II (C-g3) Rugpositief I (C-g3) Pedaal (C-f1)
Bourdon 16 Holpijp 8 Subbas 16
Montre B/D 8 Gemshoorn 8 Baarpijp 8
Bourdon 8 Prestant 4 Gedekt 8
Viol di Gam 8 Roerfluit 4 Octaaf 4
Flute traversière D 8’ Nassard 2 2/3  
Prestant 4 Picolo 2  
Flute 4’ Flageolet 1’  
Quinte 3’ Scherp I-III  
Doublette 2’ Cromhorne B/D 8’  
Fourniture [IV]    
Cornet D [IV]    
Trompette B/D 8’    
Clairon 4    

Koppelingen (uitgevoerd als treden)
Hoofdwerk+Positief, Pedaal+Hoofdwerk, Pedaal+Positief

Samenstelling vulstemmen:

Fourniture HW

C                               1 1/3   1          2/3       1/2
c                       2       1 1/3   1          2/3
c1              2 2/3   2       1 1/3   1
c2         4    2 2/3   2       1 1/3
c3 5 1/3   4    2 2/3   2
Cornet HW       cis1     4       2 2/3   2          1 3/5
Scherp RP
 C                               2/3
 B                      1        2/3
 b              1 1/3   1        2/3
 b1        2    1 1/3   1
 b2 2 2/3  2    1 1/3

Toonhoogte: a1 = ca 440 Hz
Winddruk: HW 75 mm. wk.; RP 65 mm. wk.; Ped 78 mm. wk.
Deling B/D tussen c1 en cis1.

Foto’s:  Henk Sieben

Bovenstaande is een vrijwel integraal uittreksel van het rapport dat namens de KKOR aan het kerkbestuur is uitgebracht
door Drs. Rogér van Dijk d.d. november 2012.

De informatie over de geschiedenis van het kerkgebouw en haar voorgangers is grotendeels ontleend de website
Kerkgebouwen in Limburg:
www.kerkgebouwen-in-limburg.nl.
J.H.A. Mialaret, De Nederlandsche Monumenten van Geschiedenis en Kunst. Deel V De Provincie Limburg, Tweede Stuk, Noord-Limburg. ‘s-Gravenhage 1937, 45.
Bovenstaande is een vrijwel integraal uittreksel van het rapport dat namens de KKOR aan het kerkbestuur is uitgebracht
door Drs. Rogér van Dijk d.d. november 2012.

Hieronder een video waar het orgel wordt bespeelt
tijdens een van de concerten die de Orgelkring-Nederweert organiseert.